Garderen, een parel op de Veluwe (1)

Peter Schut januari 2017

De negentiende eeuwse burgemeester Nairac schreef over Garderen: “Het lieve dorp met zijne roode pannendaken of rieten dekens, ligt schilderachtig op een’ berg, omringd door afhellende bouwlanden met heghout, omzoomd, hier en daar versieren echte vervallen Veluwsche schaapschotten het landelijk tooneel.” Garderen is nog steeds een Veluws pareltje dat jaarlijks veel toeristen aantrekt. De geschiedenis van dit Veluwse dorpje met zijn oude stratenpatroon, monumenten, karakteristieke kerk en molen is fascinerend. Het boek Garderen… baken in het groen gaat daar uitgebreid op in. Dat het dorpje Garderen in de middeleeuwen een belangrijk, maar klein, centrum was, wordt weleens vergeten. Het was de spil van het ambt Garderen dat zich uitstrekte van Elspeet tot aan De Glind. Hier sprak de schout recht op het kerkhof en was er de jaarlijkse zitting van het Veluws Landgericht. Pas in 1432 is er sprake van het ambt Barneveld.  In deze bijdragen wordt een aanzet gegeven om de oorsprong en ruimtelijke inrichting van Garderen beter te begrijpen.

Garderen 1700 jaar oud.

Een Romeins graf en een vroegmiddeleeuws grafveld

De oudste vondsten in de omgeving van Garderen zijn bijna 5000 jaar oud. Dit betekent niet dat de geschiedenis van het dorp zover teruggaat. De oorsprong moet gezocht worden in de vroege middeleeuwen en mogelijk zelfs de Romeinse tijd.

Bij het graven van een graf op de begraafplaats werd in 1973 een oud graf aangetroffen. Er werden crematieresten en een schaal gevonden die uit de derde eeuw dateren. De schaal hoort thuis in de traditie van het Romeinse aardewerk en is een opmerkelijke vondst. Nu zegt een enkele vondst niet zoveel, maar enkele honderden meters naar het noordwesten werd in 1869 op de Beumelerberg tijdens de ontginning van de heide een grafveld gevonden. De oudste vondsten wijzen mogelijk zelfs al op een datering in de laat-Romeinse tijd. Zeker is het niet omdat het denkbaar is dat sommige objecten tot het familiebezit hoorden en pas veel later als bijgaven aan een dode zijn meegegeven. Misschien waren het wel de materiële herinneringen aan de mondeling overgeleverde, al dan niet overdreven, heldhaftige rol die de (verre) voorouders hadden gespeeld. In ieder geval is het grafveld van de zesde tot in de achtste eeuw in gebruik geweest.  Jammer genoeg heeft er geen opgraving plaats gevonden waardoor we het moeten doen met de voorwerpen die bewaard zijn gebleven in Museum Nairac en het Rijksmuseum van Oudheden. Daarbij moeten we bedenken dat sommige perioden mogelijk niet in de vondsten vertegenwoordigd zijn. In de negende eeuw worden de heidense begravingen immers opgevolgd door christelijke begravingen die zich kenmerken door lijkbegravingen zonder bijgiften. Deze graven zijn daardoor veel moelijker te herkennen. Dit los van de vraag of de oudste christelijke begravingen plaats vonden in een van oorsprong heidens grafveld.

De vroegmiddeleeuwse nederzetting

Eind jaren negentig, toen de wijk langs de Doctor H.C. Bosstraat werd gebouwd, hebben amateurarcheologen uit Apeldoorn een klein stukje van de bijbehorende nederzetting aangetroffen. De vondsten dateren uit de  achtste en negende eeuw en werden aangetroffen aan de rand van een vennetje. Een intrigerende vraag is of het vennetje in verbinding stond met de poel die naast het oude postkantoor (Ons Lagerhuys) heeft gelegen. Zonder water kon men niet en het was niet voor niets dat de waterput op de brink van Garderen 80 voet oftewel 25 meter diep was.

De kerk

De grote vraag is natuurlijk of de vroegmiddeleeuwse nederzetting de directe voorganger is van het latere Garderen dat als Gerdere voor het eerst in 1316 wordt vermeld. Zonder concrete archeologische vondsten of historische bronnen is moeilijk te bewijzen of er sprake is van continue bewoning, maar het lijkt wel waarschijnlijk.  De kerk werd gewijd aan de heilige Gangulphus en was  Nairac gesticht in 1050. Of een passage uit 1644 “Op die Regte van Robertus Alius predicant tot Garderen, te kennen gevende, dat die kercke aldaer hebbende al over de ses hondert jaeren gestaen soodaenigh vervallen is” op waarheid berust of vooral het belang van de kerk en de  restauratie moest onderstrepen kan niet worden vastgesteld, maar is niet onwaarschijnlijk. Voor de veronderstelling dat er in Ouwendorp een kerk heeft gestaan, zijn geen aanwijzingen. Weliswaar zullen de boerderijen in de loop van de tijd verplaatst zijn, maar het ligt niet in de lijn der verwachting dat dit plaats heeft gevonden over deze afstand. Vermoedelijke heeft men op basis van de naam verondersteld dat hier ook het oudste Garderen heeft gelegen. -Dorp is echter ook synoniem voor boerderij en het is daarom waarschijnlijker dat het op een enkele boerderij betrekking heeft.

Hoe het ook zij in ieder geval was er in 1276 sprake van dat de Persona de Garder, de priester,  een tiende deel van de geestelijke inkomsten moest betalen ten behoeve van de laatste kruistocht onder paus Gregorius X die in hetzelfde jaar stierf.  De aanwezigheid van een priester suggereert ook het bestaan van de kerk.

Rond 1328 werd een nieuwe kerk gebouwd en al in 1334/1335 ingewijd. Dit zou trouwens wel op een voortvarende bouwmeester duiden. In het algemeen duurde de bouw van een kerk veelal langer. Waarschijnlijk is het dus een nieuw gebouw ter vervanging van een oudere kerk. Gezien het moment is een (tuf)stenen voorganger in dat geval waarschijnlijk. Deze bakstenen kerk temidden van de houten boerderijen moet in zijn tijd een indrukwekkend beeld hebben opgeroepen.

20161120_152221_resizedIn 1859 werd onder het koor een vijftien centimeter hoog verguld bronzen Christusbeeldje gevonden.  Burgemeester Nairac schrijft dat het uit de dertiende eeuw zou stammen.  Jammer genoeg is alleen een negentiende eeuwse tekening bewaard gebleven.  Anique de Kruijf van het Museum Catherijneconvent bevestigt op basis van de tekening dat het mogelijk uit de dertiende of veertiende eeuw dateert en waarschijnlijk afkomstig is uit Frankrijk.

 

Het dorp

LET OP! Door op onderstaande kaartjes te dubbelklikken worden deze vergroot weergegeven waardoor de details zichtbaar worden. Bruin=bouwland; lichtgroen=grasland; groen=bos/hakhout; paars =heide; gerasterd = eigendom van… ; bruine ‘stronken’ op wit vlak=tuin.

Weliswaar zijn er diverse middeleeuwse bronnen die iets vertellen over Garderen, maar daar gaat het hier verder niet over. Ik wil vooral aandacht besteden aan de inrichting van Garderen en omgeving en of dit een inkijkje geeft in de oorsprong ervan. Jammer genoeg is het niet mogelijk om hier harde jaartallen aan te verbinden. De oudste kaart van Garderen  van De Man uit ca. 1812 en de kadastrale minuut uit 1832 zijn daarbij bijzonder informatief. De kern van het dorp bestond uit een brink die door drie wegen werd begrensd. Tegenwoordig gaat het om de Bakkerstraat, Dorpsstraat en Mazenhofstraat. Overigens is het de vraag of de brink in de loop van de tijd niet enigszins is verschoven. Er zijn namelijk ook argumenten om aan te nemen dat het deel dat op de kaart staat aangegeven als tuin de oorspronkelijke brink vormde. Aan de noordzijde bevond zich de 25 meter diepe waterput. De herberg De Roskam met een * aangegeven op de volgende kaart, lag op een kruising van wegen. Waarschijnlijk is deze kruising ook de trigger geweest voor het ontstaan of het verplaatsen van de nederzetting.

garderen-eigenaren
De erven met hun eigenaren in 1832

Op de brink (ca. 1,5 ha), die al (ver?) voor 1832 door paden in drieën werd gedeeld, stond in het oostelijke deel de kerk met het kerkhof en tuin en aan de zuidrand de woning van de onderwijzer R. van Putten en de landbouwer Hendrik Evertsen. De westelijke helft was in tweeën gedeeld. In het zuidwestelijke deel zien we het huisje met bouwland van de arbeider Peter Evertsen en een weiland van de molenaar van Zomeren. In het noordwesten zien we een perceel bouwland van de landbouwer Blanken en het huis en bouwland van de schoenmaker Derk Mooi.

perceels-eigenaren-centrumAan de buitenzijde van de brink vinden we vanaf de noordzijde met de klok mee Wulf Riksen (landbouwer), wed. Hendrik Franken (landeigenares), de winkelier Christiaan van Os, een huis met tuin van de diaconie, Reintje Nijhof (landbouwster), Cornelis Aartse van Zomeren (molenaar), Heimen Evertse Blanken (landbouwer), R. van Putten (onderwijzer) en Klaas Teunisse Bakker (landbouwer). De vetgedrukte namen komen verderop nog terug (zie ook deel 2). De overige personen hebben vooral door hakhout omgeven kleine akkers grenzend aan hun woningen. Deze samenhang suggereert een hogere ouderdom.

Een intrigerende vraag is of de brink oorspronkelijk ook gebruikt werd om het vee ‘s nachts te schutten.  Bij een brink hoorde veelal een vijver waar het vee kon drinken en die gebruikt werd in geval van brand. Mogelijk had de poel bij wat nu Ons Lagerhuys is deze functie.

garderen-huurwaarde
De huurwaarde van de opstallen in 1832

Ook langs de splitsing Koudhoornseweg, Speulderweg en Putterweg vinden we een aantal woningen. Hier woonden de timmerman Berend Kevelam, de klompenmaker Jan Albertse Witteveen, veldwachter Evert Schuur, de landbouwer Marten Evertsen evenals de arbeiders Berend Groot en Aart Wouters. Gezien de relatief lage aanslag van de huurwaarde van de woningen in 1832, woonden hier vooral de minder welgestelden. Zie bovenstaande kaart.

Op enige afstand en oorspronkelijk deels gescheiden door de uitgestrekte heide lagen enkele geïsoleerde grote erven (Boeschoten, ‘t Sol, Milligen, Vossen en Ouwendorp), terwijl ook de resten van een kleiner erf met een onbekende naam, tegenwoordig bekend als de Wilde Kamp, hierbij genoemd moet worden.  Het zijn allemaal boerderijen die hun oorsprong vinden in de late middeleeuwen.

De ontginningsblokken

ontginningsblokken

Wanneer we naar de verkavelingspatronen kijken, dat wil zeggen naar de richting van de perceelsgrenzen en de grootte van de kavels, kunnen we een aantal verschillende ‘blokken’ onderscheiden.

  • Op de eerste plaats de blokken 2-7 die direct rond de brink (1) liggen. Onderling verschillen ze weliswaar maar de verkavelingsrichting en de relatief kleine kavels suggereren een samenhang. Dit idee wordt bovendien versterkt doordat deze kern gekenmerkt wordt door houtwallen en singels. De aangrenzende blokken 8-10 lijken te behoren tot een eerste uitbreiding.
  • Daarbuiten liggen veel grotere akkers (11,12, 18 en 19). De omvang daarvan hangt vermoedelijk samen met de ontginning van de heide.
  • Aan de oostrand kunnen de grote landerijen van ‘t Sol (14 en 15) en Ouwendorp (16 en 17) worden onderscheiden. Waarbij blok 14 vanwege zijn enigszins grillige vorm en kleinere percelen als de oudste kern van ‘t Sol wordt gezien.
  • 20 is het restant van de naamloze landerijen die behoorden bij een boerderij die hier wordt aangeduid als de Wildekamp.

Opmerkelijk is dat de ‘kern’ ook herkenbaar is in de vaststelling van de waarde van de grond in 1832. Zie onderstaand kaartje. De betreffende percelen vallen in de klasse 3 en lager. Duidelijk is dat we hier, los van de genoemde erven rondom, te maken hebben met het oudste deel van Garderen. We kunnen jammer genoeg niet aflezen hoe oud precies, maar een laatmiddeleeuwse oorsprong ligt voor de hand. De blokken tussen deze kern en de oude hoeves rondom zijn dan in de periode erna ontgonnen. In het volgende deel staan we stil bij de eigendomsverhoudingen en wat deze kunnen vertellen over de ontginningsgeschiedenis. garderen-klassering