De ontginningsgeschiedenis van de Gelderse Vallei begint rond de tiende eeuw toen de eerste boerderijen werden gebouwd en het voormalige natte gebied werd ontgonnen. Vermoedelijk werden de eerste boeren geholpen doordat een drogere periode was aangebroken. Dit is gebleken bij de opgravingen in het Kootwijkerzand, maar ook de diepte van de waterputten in Harselaar Zuid wijst hierop. Het archeologisch onderzoek naar de ontginningsgeschiedenis van de Vallei staat nog in de kinderschoenen. Het vertelt echter slechts een klein deel van het verhaal. De combinatie met historisch onderzoek is van groot belang. Deze periode is vooral zo interessant omdat deze aan de basis ligt van het landschap zoals we dat nu kennen. In deze bijdrage gaat het over enkele recente onderzoeken uit de nieuwe tijd.
De eerste boeren gaven de voorkeur aan de wat hogere gronden waarbij een hoogteverschil van enkele decimeters al een verschil kon maken. Op bijgaande uitsnede van de in voorbereiding zijnde archeologische kaart van Barneveld is de relatie goed te zien. Overigens werden soms zelfs in natte gebieden boerderijen gebouwd. Om in dit voormalige natte gebied akkers aan te kunnen leggen werd veel werk verzet. De akkers werden opgehoogd omdat deze anders te nat zouden zijn. Op deze reden zijn honderdduizenden kubieke meters grond verzet. Een boer was een groot deel van zijn tijd hiermee bezig.
Voor archeologisch onderzoek zijn we grotendeels afhankelijk van locaties waar vanwege nieuwe ontwikkelingen de bodem verstoord wordt. De afgelopen twee jaar zijn daarbij drie nieuwe erven onderzocht. In twee gevallen was maar weinig terug te vinden van de boerderijen, maar samen met historische gegevens geeft het onderzoek toch weer nieuwe informatie.
De Coot
De naam
We beginnen met een impressie van het erf en zijn bewoners. Het erf ligt naast de Cootelet. Beide namen zijn vermoedelijk afgeleid van ‘kot’ oftewel hut of kleine boerderij. De Coeth wordt voor het eerst vermeld in 1530/35-1555. De naam Cootelet suggereert dat deze boerderij ouder is. Deze wordt ook als Cotelaer geschreven en sluit daarmee aan bij de vele middeleeuwese boerderijen met de uitgang -laar. Deze uitgang wordt wel in verband gebracht met een open plek in het bos in de omgeving van een beekdal. De negentiende eeuwse burgemeester Nairac spreekt daarentegen over “Oude Coot waarvan de naam Cotelaer dan welligt afstamd”. Zekerheid hebben we vooralsnog niet. Ook de omvang van de landerijen wijst mogelijk op een oudere oorsprong van de Cootelet. Deze is in 1832 met 18 ha beduidend groter dan de Coot (9 ha). Dergelijke kleinere erven kennen we ook van boerderijen als de Peuth en Klein Harselaar die in de zestiende eeuw zijn afgesplitst van de hoofdboerderij.
De bewoners
Bij de landontginning in de zestiende eeuw is sprake van “Vant Erff dije Coeth is aingegrave een halff scepell lants dat nu Roeloff Cornelijsz gebruuckt mit huijs ende hoff dearbij staende, de tijent onbewust’. Een aantal jaren later is Cornelis Evertsz v. Domzeler, bewoner van het erf, raapzaad verschuldigd aan de kerk. Op de kaart van Passavant uit 1697 is boerderij De Coot vermeld en ten westen daarvan de Cotelet. In 1749 woonde ‘in de kamer op Koot’ Jacob Tomassen en vrouw waarbij wordt vermeld ‘dese man lam synde’. Enkele jaren later (1755) was Jan Hendriksen, bouwman, de bewoner. Woonde Tomassen misschien bij hem in? In 1793 wordt Willem Aalten van Veenhuizen uit Voorthuizen vermeld. In ieder geval was de boerderij in 1832 gesplitst dwz dat de noordelijke helft van de adjunct-maire tevens manufacturier Mor Aricus van den Ham en cons (7.5 ha) was en de kleine zuidelijke helft van de ‘bijeman’ Hendrik Broekhuis (1.4 ha). De verschillende namen wijzen op veelvuldige wisselingen van de bewoners/pachters. Overigens komt de niet veel voorkomende naam Mor ook al in 1552 voor als Mor van Domselaar, bewoner van de Cotelet, een familielid doodsteekt. Bij de boerderij hoorde bouwland, weiland en bos dat deels enigszins verspreid rond de boerderij lag.
Proefsleuvenonderzoek.
Tijdens het proefsleuven onderzoek (2016) in het plan Valkhof door Transect bleek dat het erf bij de sloop en herinrichting van het terrein in de jaren zeventig zwaar is verstoord. Er werden tussen de diepe verstoringen slechts enkele korte rijen paalgaten gevonden. De betekenis hiervan is niet meer te achterhalen, maar misschien is één ervan van de buitenwand van de boerderij. Ook werd de onderzijde van een waterput gevonden die gemaakt was van een naar schatting oorspronkelijk 90 cm hoog afgedankt wijnvat dat ooit zo’n 140 liter wijn zal hebben bevat. Een jaarringonderzoek leverde jammer genoeg geen datering op. Degelijke wijnvaten werden vanaf globaal de dertiende tot in de zeventiende eeuw gebruikt. In de waterput werden geen dateerbare vondsten gedaan, maar de aanwezigheid van baksteen wijst op een datering in de nieuwe tijd (zestiende of zeventiende eeuw). De wijnvaten werden na het transport van hun kostbare lading hergebruikt om er onder meer waterputten van te maken. De merktekens zijn op drie duigen aangetroffen waarvan twee aaneensluitend. Deze zijn waarschijnlijk aangebracht door kooplui of hadden een betekenis bij het transport of opslag. De driehoek met cirkel kan een inhoudsmaat zijn die bij het overladen in bijvoorbeeld Keulen is aangebracht. Voor het andere teken heb ik nog geen vergelijkbare figuur gevonden, maar deze kan eenzelfde functie hebben gehad.
De dagelijkse maaltijd.
Uit de vulling van de waterput zijn monsters genomen en onderzocht op stuifmeel en macroresten. We kunnen daarmee een indruk krijgen van de begroeiing rondom de boerderij en de verbouwde producten. De waterput stond gezien de gevonden takjes, bladeren en bladknoppen in de openlucht naast de boerderij. Op en rond het erf groeiden in ieder geval elzen en eiken.
Het belangrijkste gewas van de Coot was boekweit en verder wat rogge, gerst, hennep en pastinaak . Boekweit werd pas vanaf de late middeleeuwen in Nederland verbouwd. In de achttiende eeuw nam dit gewas zelfs een groot deel (meer dan een derde) van de akkers in beslag. Er werd pap van gemaakt en pannenkoeken van gebakken. Van rogge werd vooral brood gemaakt, terwijl de gerst voor brood, veevoer maar vooral ook voor het bierbrouwen werd gebruikt. De pastinaak vormde voor de komst van de aardappel een belangrijk onderdeel van de dagelijkse maaltijd.
Op de boerderij was ongetwijfeld rundvee en een in verhouding klein aantal varkens aanwezig. Misschien beschikte men wel over een of enkele paarden. Of de boer ook schapen hield is niet bekend. In Barneveld was het belang van schapen in verhouding tot de overige veestapel gering(14%). Overigens komen ook in de Vallei veel schaapskooien voor. In Garderen lag dit percentage veel hoger (58%). Dit past ook in het beeld dat in ieder geval bij dit erf geen aanwijzingen zijn gevonden voor een schaapskooi ook had de bewoner geen heide in eigendom. Naast het belang van de wol speelde de schapenmest een rol bij de bemesting van de akkers. Opvallend is dat rond Barneveld veel akkers, opgehoogd werden in verband met het natte karakter van het gebied. Het zijn dus niet de kenmerkende essen die het gevolg zijn van plaggenbemesting. Misschien stak de boer van de Coot hiervoor ook relatief vruchtbare plaggen langs de Barneveldsebeek.
Klein Wenkop
Begin 2015 werd de locatie van een erf, dat Klein Wenkop wordt genoemd, door RAAP onderzocht. Deze naam heeft zich in de loop van de tijd ontwikkeld van Wedinchem, via Wencum naar Wencop in de achttiende eeuw en staat in verband met het wildforstersgoed Wedinchem waar ik eerder over schreef. Er waren volgens de negentiende eeuwse kaart van Bouwheer zelfs vier boerderijen Wencop. Tijdens het archeologisch vooronderzoek in Harselaar Zuid waar een nieuw bedrijventerrein wordt gebouwd, werd een proefsleuven onderzoek uitgevoerd op de plaats waar enkele decennia eerder de boerderij was afgebroken. Deze locatie was 12 jaar geleden bij het vooronderzoek over het hoofd gezien. Van de boerderij werden alleen onduidelijke uitbraaksporen teruggevonden. Alleen het onderste deel van een kelder in het zuidelijke deel van de boerderij werd teruggevonden. Er werd in de hoek van de kelder nog een grape (driepotig potje) van aardewerk en scherven van een vuurtest teruggevonden uit de zeventiende eeuw. Onder het bijgebouw zat een tweede keldertje maar de functie ervan is onduidelijk. De vondsten dateren uit de vijftiende tot twintigste eeuw waarbij onduidelijk is of de oudste scherven wel wijzen op een voorganger. Een datering in de gevorderde zeventiende eeuw is volgens de onderzoekers waarschijnlijk.
Stroe, Houtbeekweg
Dit onderzoek werd uitgevoerd door Transect in verband met een uitbreiding van Twilmij, Het past niet helemaal in het rijtje van zeventiende eeuwse erven, maar vanwege een bijzondere vondst wordt er toch aandacht aan besteed. Er werden twee kopse kanten van twee gebouwen gevonden uit de vijftiende eeuw. Beide gebouwen waren 4,4 en 5 meter breed en moeten gezien de afmetingen eerder als schuren gezien worden dan als boerderijen of zelfs schaapskooien. Wel stond hier in 1832 een schaapskooi. In een van de paalkuilen was nadat de paal weer was verwijderd een complete grape geplaatst. Een opmerkelijke vondst die kan duiden op een verlatingsoffer.
De buiten de opgraving gelegen resten van de beide gebouwen zijn behouden en zullen in de toekomst nog onderwerp van verder onderzoek zijn.
Slotopmerking
Het is opvallend dat van de zeventiende eeuwse boerderijen die de afgelopen jaren zijn onderzocht slechts weinig resten zijn teruggevonden. De sloop en het bouwrijp maken van het terrein waren hierbij de oorzaak. Hieruit kunnen we voorzichtig concluderen dat archeologisch onderzoek op dergelijke locaties slechts weinig informatie oplevert. Alleen waar begeleiding van de sloop heeft plaats gevonden zijn de resultaten iets beter (Veller, Klein Harselaar), maar tot nu toe is de informatiewinst zeer beperkt.